Raajer optrekke

Mijn vader was smid, een dorpssmid die tevens ook paarden van nieuwe hoefijzers voorzag. Voor het werk op het land werd vroeger veel gebruik gemaakt van grote karren met twee houten wielen – twee meter doorsnee! – met daar omheen een ijzeren band. Met zo’n kar en paard werd het zware werk gedaan.
In jaren van lange hete zomers droogden de houten wielen uit en door de krimp van het hout kwam de ijzeren band los van het hout en zo kon deze van het wiel af raken.  Mijn vader vertelde dat je dat goed kon horen als de kar voorbij kwam. Vanuit zijn smederij riep hij dan dat het beslag van de “raajer” (wielen) los zat.

Het repareren van een los zittende ijzeren band was een heel karwei. Eerst moest de band van het wiel worden afgehaald. Daarna werd van de binnenkant van het ijzer roest verwijderd. Met een “timmermansoog” werd dan door de smid vastgesteld hoeveel de band gekrompen moest worden om naderhand weer strak om het wiel geklemd te kunnen worden. De ijzeren band werd hierna in het smidsvuur flink verhit om daarna in een stuikmachine in elkaar gedrukt te worden.

En dan kwam de dag voor het spannende deel van de klus. Mijn vader stond dan om vijf uur op om twee smidsvuren op te stoken. Wanneer het vuur heet genoeg was, legde hij een of meer ijzeren banden in het vuur. De knecht – ik moest ook meehelpen –  sjouwde met emmers vol smeekolen (smeedkolen, vetkolen). Er was veel brandstof nodig voor het vuur. Ondertussen werd het houten wiel op kleine verhogingen plat neergelegd. De kinderen stonden bij de pomp water op te pompen. Er was veel water nodig! Om de beurt moest een van ons pompen, terwijl de andere kinderen met emmers alle teilen en vaten vulden.

Op een bepaald moment was de ijzeren band dan zover verhit, dat het kritieke moment was aangebroken. Mijn vader, heel geconcentreerd en zelfs gespannen, riep dan mijn moeder. “Fien, ben je zover? Alles klaar? Dan beginnen we!”  De blaasventilator werd dichtgedraaid, zodat de vuren temperden. Samen met de knecht werd met vier handgrepen de  gloeiend hete ijzeren band uit de vuurhaard gewrikt en naar de binnenplaats gedragen. De rest van de familie stond klaar bij de teilen en vaten met water. De ijzeren band werd heel precies op het liggende wiel gelegd. Met trekankers en zware slagen met de voorhamers werd het beslag dan met geweld over het wiel heen getrokken. Op het moment dat de band over het wiel heen schoof, riep mijn vader: “water!”. Als razenden sleepte wij dan het water aan en gooiden het over het gloeiend hete wielbeslag. Door de snelle afkoeling kromp de ijzeren band en kwam op die manier stevig vast te zitten.

Mijn vader en de knecht waren al weer bezig om het volgende wielbeslag in het vuur te leggen. Wij mochten nog wat nablussen en daarna werd het wiel naar buiten gerold. En dan begon de ceremonie weer opnieuw met het volgende wiel. Na zes wielen (drie karren) was het tijd voor ontbijt. Het was dan ongeveer acht uur, er was niet veel tijd want om half negen moesten we op school zijn. Voor de kinderen een dampend bord havermoutpap, terwijl een grote pan spek op het fornuis stond te spetteren. Na de pap sopten de kinderen dan nog eens met een flink stuk brood in de “spekpan”. En dan snel naar school.

tekst: Pierre Smeets
ingediend door: Huub Hanssen