Hondenkar

Een hondenkar is een kleine kar die wordt getrokken door een hond of een span honden. Uit afbeeldingen is bekend dat de hond in Nederland al in de 17e eeuw een bepaald soort wagentjes voorttrok. In de 19e en het begin van de 20e eeuw worden honden vaak gebruikt als trekdier. In het straatbeeld zag je de  volgeladen hondenkar voorbijkomen. De bakker vervoerde meel, de groenteboer, slager, visboer en eierhandelaar vervoerden hun koopwaar op deze manier naar de markt. De hond was een trekdier voor arme kooplui en ambachtsmannen. Een paard was natuurlijk vele malen sterker, maar onbetaalbaar.

Honden werden trouwens ook gebruikt om ploegen en zelfs trekschuiten te trekken. Het dier was goedkoop en stelde geen hoge eisen aan voeding, onderkomen of verzorging. De hond eet immers wat de pot schaft, etensresten, brood, groenten en slachtafval. Om de hond voor de kar te spannen had men een tuig (of “getuig”) nodig. Het tuigmateriaal bestond hoofdzakelijk uit riemen, die op een bepaalde wijze aan elkaar werden vastgemaakt. Bekend is dat bepaalde honden voor de hondenkar een zogenaamde hondenhaam droegen. Dit is een soort juk om de nek van het dier. Het is te vergelijken met de hamen die bij paarden gebruikt worden en zo ingespannen staan vóór de prachtig versierde koetsen en wagens.

Verschillende hondenrassen waren favoriet als trekdier, Bouviers, Deense doggen, Duitse herders en Groenendalers. Wie geen geld had nam een bastaardhond.

In Nederland is het gebruik van een hond als trekkracht sinds 1963 verboden. Er is een vrijstellingsmogelijkheid voor de sledehondensport. In Denemarken was het werken met de hondenkar niet toegestaan. Ook in Parijs en Engeland werd het al in de 19e eeuw verboden om de hond als trekhond in te zetten.

Museumstuk: ca 1925 – groen met bruin geschilderd.

Theo Smits, Marian Claassen