Het ambachtenstraatje wekt bij een vrijwilligster herinneringen op aan haar jeugd.
Het is alsof ik thuiskom in de werkkamer van mijn vader, de schoenmaker. In het begin met zijn blauwe sloof voor, de laatste jaren in een “moderne” stofjas. Hij had een grote staande driepoot (voor dames- en herenschoenen en hakken) en een kleine voor op zijn knie. De steel van de hamer was helemaal gevormd naar zijn hand, na meer dan 50 jaar kloppen.
Ik zie de werktafel met de spijkerbak en het gereedschap: van het mes, de wetplank en de hamer tot de els, om de leesten te ruwen. Ik ruik het leer, de verf en de lijm. Ik zie mijn vader zitten, bijna nooit alleen, want er kwamen altijd klanten binnen om schoenen te brengen of te halen. Met een krijtje zette hij de naam eronder.
Vaak pakten de klanten een stoel en bleven gezellig een praatje maken, terwijl pap gewoon doorwerkte. Alleen wanneer hij de elektrische uitpoetsmachine aanzette bleef niemand zitten. Knopje inschakelen en flink aan de leren aandrijfriem trekken. Je werd doof van de herrie. Van oorbeschermers hadden ze nog nooit gehoord.
De stikmachine was bijzonder, die naaide alle kanten op door het voetje te draaien. Er zijn heel wat schoenen en aktetassen onderdoor gegaan. Na een laatste controle kregen de perfect gerepareerde schoenen, riemen, laarzen en tassen een plekje in het rek, waar ze wachtten tot de eigenaar ze weer kwam halen.
Aan het einde van de dag moest alles worden opgeschreven in een schrift: datum, naam van de klant, soort reparatie en de prijs. Want bijna niemand betaalde contant. Eén keer per 3 maanden schreef mijn moeder rekeningen, waarmee ze bij de klanten langsging om ze te innen. De prijzen in 1969: 1 schoen gerepareerd met 1 lap, ƒ 0,35. Een paar hakken, ƒ 2,25. Reparatie tas, ƒ 0,25. Zolen met stukken hakken, ƒ 7,75
Nel Thijssen-Schouten