Na mijn militaire diensttijd ben ik gaan werken bij de Boerenbond in Grubbenvorst. Ik moest twee dagen per week bestellingen ophalen bij boeren, één dag in de maalderij werken en twee dagen bezorgen. Het bezorgen was zwaar werk, grote zakken met veevoer van 50 kilo op je nek naar binnen brengen.
Korte tijd later volgde ik een opleiding op de Pluimveeteeltvakschool in Horst. Die werd gegeven in het vroegere Proefstation voor Pluimvee aan de Spoorstraat in Hegelsom. In dezelfde periode werd de nieuwe vakschool gebouwd aan Stationsweg.
Tijdens de opleiding moest ik stage lopen bij fokbedrijf Hofmans in Meterik. De fokkippen zaten allemaal met z’n zevenen in een hok, met één haan. De legnesten waren zodanig gemaakt, dat de kip na het leggen niet meer van haar nest af kon. Als je het gelegde ei ging halen, moest je het nummer van de toom (de groep kippen) noteren en ook van de haan. Zo kreeg je een goed beeld van de nakomelingen.
In het broedlokaal leerde ik ook veel over het proces van uitbroeden. Als de kuikentjes geboren waren kwam er een sekser. Hij bepaalde het geslacht en scheidde de haantjes van de hennetjes. De haantjes werden geslacht en de hennetjes gingen naar de vermeerderingsbedrijven.
Op de school kregen we ook les van een dierenarts, de heer Meens uit Meijel, een bijzonder fijn mens. Hij had ook een klein laboratorium. Soms ging ik ‘s avonds met hem mee naar de boerenbedrijven om bijvoorbeeld te sprayen tegen vogelpest, of om zieke kippen te bekijken. De mensen betaalden vaak contant. Op een avond waren we bij een heel eenvoudige boer. Toen zijn vrouw vroeg wat ze moest betalen zei Meens, dat hij een rekening zou sturen. Terug in de auto zei hij: “Dat kleine boertje laat ik niet betalen. Tel ik bij die volgende grote er wel bij.”
Veevoederfabriek Peters-Kessels in Maasbree zocht een vertegenwoordiger/selecteur voor kippen. Ik had de cursus bijna af en solliciteerde via een handgeschreven sollicitatiebrief. Aan de hand van je handschrift vond de beoordeling plaats. Na vier weken kreeg ik bericht dat ik was afgewezen. Balen. Na enkele maanden kwam de directeur bij ons thuis en vroeg of ik nog zin had om bij hun te komen werken. De kandidaat met het mooiste handschrift voldeed toch niet zo goed. Ik heb er anderhalf jaar gewerkt. In de regio Noord-Limburg en Oost-Brabant moest ik pluimveebedrijven begeleiden, kippen selecteren, enten tegen pokken enzovoorts.
Na enige tijd kreeg ik het verzoek van Goossens in Ommel (bij Asten) om daar te komen werken. Goossens had vijf hokken met 50.000 mestkuikens en 6000 “moederdieren” (eieren van deze kippen werden uitgebroed tot mestkuiken). Ook was hij een kuikenslachterij aan het bouwen. Door zijn drukke werkzaamheden met de ontwikkeling van de slachterij werd het werk op de kuikenmesterij niet meer goed gedaan en kwamen er ziektes. Hij had de heer Meens om raad gevraagd en die adviseerde om een goede bedrijfsleider te nemen en noemde toen mijn naam. Ik ging van 360 gulden per maand naar 450 en kreeg een pensioenregeling. Mijn moeder vond het maar niks, zover weg ergens in de kost. Het was april 1962. Ik was verantwoordelijk voor gezondheidscontrole. Ik gaf leiding aan een groepje jongens. De jongens moesten zorgen dat de automatische voederbakken gevuld bleven en dat de drinksystemen goed werkten. Ook moesten we iedere dag door de hokken lopen, want er gingen kuikens vroegtijdig dood. Die moesten dan verzameld worden in een plastic zak. De hokken waren 50 m lang en werden verlicht met kunstlicht. Op een maandagmorgen was ik een van de jongens kwijt. Na lang zoeken zag ik achter in het hok de kuikens wat vreemd rechtop staan. Daar lag de jongeman op de grond tussen de kuikens zijn roes uit te slapen. We hebben er een goed gesprek over gehad.
Als de kuikens slachtrijp waren werden ze in kratten gezet voor de slachterij. Daarna moest alles worden schoongemaakt en ontsmet. Van deze slachterij kwam een heleboel slachtafval. Dit werd opgehaald door de destructor uit Son, maar dat leverde geen geld op. Daarom zijn we varkens gaan houden, om het slachtafval als voer te gebruiken. We gingen proeven doen om slachtafval te koken en dan aan varkens te voeren. Dit was een geweldig succes. Ik kreeg opdracht om een nieuw varkensmestbedrijf te bouwen met grote kookketels en mengketels.
Het ging heel goed, maar mijn hart lag meer bij kippen. Ik kreeg een aanbieding van Hy-Line uit Boxmeer om een moederdierenbedrijf in Zweden te gaan leiden, maar emigreren vond ik een brug te ver. Goossens vroeg of ik de leiding op me wilde nemen om een groot varkensfokbedrijf te bouwen. Daar had ik geen zin in en ik ging rondkijken om ander werk te vinden. Mijn zwager was champignonkweker. Dat vond ik boeiend. De rest is geschiedenis: ik kwam terecht in de wereld van de champignons en vertrok ik bij Goossens in september 1967 om mijn eigen champignonkwekerij te bouwen.
Jan Huys